02. Leonie, een korte biografie
Op 22 juni 1932 breekt er in Henegouwen onder de mijnwerkers een staking uit, die het land in een prerevolutionaire toestand zal dompelen. Men spreekt zelfs van een communistisch komplot.
Ontevreden mijnwerkers uit de Borinage gaan spontaan in staking om te protesteren tegen de daling van de lonen. De lauwe houding van de vakbonden maakt de mijnwerkers woedend. Op 6 juli slaat de staking over naar het industriebekken van Samber en Maas. De volgende dag komt het voor het eerst tot rellen en wordt het Volkshuis van Charleroi bezet. Her en der wordt brand gesticht. Piketten blokkeren de wegen. De gouverneur van Henegouwen zet het leger in; verscheidene stakers worden neergeschoten. De algemene staking duurt nog voort tot het eind van de maand. Pas in september gaat de harde kern weer aan het werk.
In de winter van 1932 slaat de economische crisis in alle hevigheid toe en zien vijf kleine kinderen uit Beauraing voor het eerst de Heilige Maagd verschijnen in de tuin van het parochieschooltje.
Leonie Van den Dijck wordt geboren op 18 oktober 1875 in het Oostvlaamse Idegem. Van haar jeugd is weinig bekend. Ze is afkomstig uit een diep-christelijk gezin dat verscheidene kinderen telt en het niet erg breed heeft. Leonie moet dan ook op zeer jonge leeftijd in Brussel gaan werken als meid.
Nog voor haar achttiende verjaardag trouwt ze met Pranciscus De Spiegeleer, een steenhouwer. Kort na het huwelijk betrekt het jonge paar een arbeidershuisje in de Kampstraat nummer 22 in Onkerzele. Aan het eind van de Kampstraat, vlak bij de kerk, bevinden zich een grot en een kapel, die een belangrijke rol in het leven van Nieke zullen spelen.
Het is geen goed huwelijk. Franciscus mag dan een noest werkpaard zijn, hij zuipt er ook duchtig op los en dan moet zijn vrouwtje de klappen incasseren. Dit belet niet dat Nieke dertien kinderen ter wereld brengt, van wie er vier heel jong overlijden en twee anderen een gewelddadige dood sterven.
Nazaire, haar gehandicapte jongen met het moeilijke karakter, zal tot haar dood thuis blijven wonen. Door met veters en schoensmeer te leuren probeert hij een centje bij te verdienen.
Kort na de geboorte van het dertiende kind verdwijnt Franciscus met de noorderzon. Het erfdeel van zijn ouders heeft hij vrolijk opgeboemeld. Nieke blijft alleen achter met negen kinderen, in een tijd die geen sociale voorzieningen kent en in een streek die economisch tot de meest achtergebleven gebieden van Vlaanderen behoort.
Tot overmaat van ramp is Nieke niet geschoold. Ze kan lezen, maar daar houdt haar intellectuele bagage op. Zo weet ze bijvoorbeeld niet dat Vlaanderen in België ligt en dat België negen provincies telt. Religieuze bagage heeft ze des te meer en zelfs in die barre omstandigheden blijft ze zich als een goed christen van al haar kerkelijke plichten kwijten, ook wanneer vier van haar kinderen overtuigde socialisten worden. Zelf zal ze er trouwens niet voor terugschrikken het Volkshuis en de socialistische coöperatieve te bezoeken.
Overdag doet Nieke op een onberispelijke wijze het huishouden. 's Avonds, tot in de late uurtjes, draait ze sigaren. Op zaterdagen gaat ze als een voorbeeldig gelovige de kerk schoonmaken en op zondagen leurt ze met noten en ander snoepgoed. Ondanks al die inspanningen blijft armoe troef in het gezin. Als het kermis is in het dorp, trekt Leonie er met al de kinderen op uit om in de bossen te spelen en braambessen te plukken.
Dit kleine, tengere vrouwtje bezit een ijzersterke gezondheid. Ze krijgt ook heel wat hulp van de kinderen, die stuk voor stuk uitgroeien tot 'harde werkers'. Vooral haar lievelingszoon Gilbert wordt haar steun en toeverlaat.
'Hij kuiste, waste en plaste, kookte en kon koffie zetten als een oude doorgewinterde meid,' merkt Schellinck op.
Het moet voor haar een bijzonder harde klap geweest zijn de zachtaardige en behulpzame Gilbert te verliezen, zeker nadat hij ongedeerd van de Achttiendaagse Veldtocht was teruggekeerd. Eigenaardig is dat Leonie, die zowel haar eigen lot als dat van sommige van haar andere kinderen voorziet, niet weet wat haar oogappel te wachten staat.
'Gilbert werk in een koolmijn van het naburige Henegouwen en zat als dusdanig in een drieploegensysteem,' vertelt Emiel Ramoudt. 'De avond dat het "ongeval" gebeurde, had hij nachtdienst. Hij wandelde naar het station van Geraardsbergen en kwam zodoende voorbij de brouwerij Dendria, waar twee drinkebroers aan het vechten waren. Toen hij probeerde ze te scheiden, gooide een van hen een baksteen die hem aan het hoofd trof. Zwijmelend op zijn benen werd Gilbert toen door twee mannen naar zijn huis teruggebracht en daar op bijeengeschoven stoelen gelegd. Even later kwam de huisarts, die de gewonde in zijn personenwagen naar een kliniek te Geraardsbergen voerde. De volgende dag gingen Gustaaf Schellinck en Leonie daar bij hem op bezoek. Op de terugweg naar huis hield Leonie haar biograaf even staande met de klemmende vraag of Gilbert nog kon genezen. Zij die anders zoveel vooruitzag, had deze keer niet de minste inspiratie.'
Na de dood van Gilbert komt haar zoon Henri met zijn twee jonge kinderen bij Leonie inwonen; zijn vrouw heeft hem verlaten. Henri's dood ziet Leonie wel aankomen.
In 1942, tijdens een bezoek aan de familie Schellinck, krijgt zij een visioen dat met intens lijden gepaard gaat. Daarna barst ze in snikken uit: 'Ge moogt het mij niet kwalijk nemen, Gustaaf en Maria, maar ik moet onmiddellijk naar huis. Er is iets gebeurd met onze Henri. Ik heb gezien hoe hij door de Duitsers aangehouden en gebonden werd; ze zullen hem doodschieten.'
Gustaaf en Maria stellen haar voor samen naar Onkerzele te gaan, maar zij wijst het aanbod af. Met de eerste bus keert ze, gejaagder dan ooit, naar huis terug. Nauwelijks is ze aangekomen, of de deur vliegt open en Henri valt in paniek de woonkamer binnen. Hij draagt een geweer, waarvoor hij duidelijk een bergplaats zoekt en dat hij ten einde raad onder het tafelkleed schuift.
Op dat ogenblik stormen de Duitsers het huis in. Het geweer is vlug gevonden en Henri wordt geboeid weggevoerd. Hij verblijft een paar dagen in de gevangenis van Geraardsbergen en wordt vervolgens overgebracht naar Gent, waar men hem ter dood veroordeelt. Zijn moeder en zijn twee kleine kinderen mogen Henri nog één keer bezoeken, voordat men hem fusilleert.
Leonie Van den Dijck wordt door Gustaaf Schellinck beschreven als een eerlijke vrouw, die zich bewonderenswaardig uit de slag weet te trekken. Ook als zieneres zal ze nooit proberen financieel voordeel uit haar talenten te puren. Wanneer haar geld wordt aangeboden bij wijze van dank voor een genezing of een voorspelling, wimpelt ze dat steevast af, of ze geeft het aan de pastoor of laat het besteden aan het bouwen van een serie kapelletjes.
Sommige dorpsgenoten verdenken haar ervan af en toe te diep in het glas te kijken. Ook nu nog staat Leonie Van den Dijck in Onkerzele bekend als 'Zat Nieke' of 'Zuipe Nieke'. Volgens Leonie zelf had die bijnaam alles te maken met een lastercampagne en werd ze al dan niet opzettelijk verward met een ander Leonieke, eveneens uit Onkerzele, dat de glaasjes inderdaad liever leeg dan vol zag. Zijzelf kwam enkel op café om haar erwtjes te verkopen en als ze aan de tapkast al eens een smartlap zong, dan wilde ze de stamgasten daarmee alleen maar ontroeren, zodat die haar met een krop in de keel een cent in de hand zouden stoppen om wat eten te kopen voor haar kinderen.
Voor de rest kan men Leonie Van den Dijck een zekere arrogantie, veroorzaakt door haar rechtstreekse communicatie met God, niet onzeggen: 'Ik lach met al die grote geleerden, die moderne bollen die hun broek versleten op de schoolbanken en nu denken dat ze alles weten en kennen, want, och arme, wie zijn ze? Wat kennen ze meer dan wat boekengeleerdheid? (...) Ik heb oprecht medelijden met hen als ze zo met hun beetje werelds verstand, met dat klein lichtje, het bovennatuurlijk licht dat ik ontvangen heb - en dat zij niet hebben - willen komen vangen, of door hun hovaardij geleid mij, die mij zelve niet meer ben, willen komen verachten en voor zot uitgeven.'
Een andere minder fraaie karaktertrek van Nieke heeft te maken met haar ronduit racistische ideeën: 'De zwarte volkeren hebben van in den beginne van hun ontstaan in nauwe betrekkingen gestaan met de duivelen. 't Zelfde dient gezegd van de volkeren uit Azië, waarvan alle volksstammen en rassen die de aarde bewonen, afstammen.'
Volgens Leonie is het 'Kaïnsteken' - waarmee Kaïn door God gestraft werd voor de moord op zijn broer Abel - niets anders dan een donkere huidskleur... Geen wonder dat ze huivert van de 'beschamende wilde negerdansen' op de radio.
Dit fanatieke racisme combineert Nieke met een fundamentalistisch geloof in een oudtestamentische, wrekende God die de ontuchtigen en ongelovigen verschrikkelijk zal straffen. Het gouden kalf en de ontucht zitten 'als goden op den hoogsten troon de hulde der massa in ontvangst te nemen. Zij die tegen den stroom van verderf willen oproeien, worden onder de voeten gelopen en smaad, schimp en spot is hun aandeel.'
Nieke verwerpt met kracht de theologische nieuwlichterijen en de evolutieleer van Darwin.
Van in het begin toont Nieke grote belangstelling voor de Mariaverschijningen in Beauraing. Zodra ze ervan hoort, begint ze ijverig te sparen om in juni 1933 met de autobus op bedevaart te kunnen gaan.
Nauwelijks twee maanden later, op 4 augustus 1933, ziet zij zélf een zilverachtig, wit stralend licht in Onkerzele. Ze vreest het slachtoffer te zijn van een zinsbegoocheling en op aanraden van een buurvrouw verzwijgt ze deze gebeurtenis voor de buitenwereld. Maar de lichtverschijnselen weten van geen ophouden. Wanneer Leonie op 9 en 10 augustus beweert Maria in al haar schoonheid aanschouwd te hebben, doet al snel het verhaal de ronde dat er zich na Beauraing en Banneux ook in Onkerzele verschijningen hebben voorgedaan.
Zodra de volkstoeloop begint, probeert een groepje Socialistische Jonge Wachters uit Geraardsbergen avond na avond keet te schoppen in de omgeving van de kapel. Eén van Leonies zonen, die ook bij de socialisten gesyndiceerd is, scheldt ze op een vergadering evenwel de huid vol, zodat ze afzien van verder 'hooliganisme' .
Leonie krijgt het overigens niet alleen van de socialisten hard te verduren. 'Op een zomeravond stond heel de buurt te keuvelen over de gebeurtenissen en de nieuwtjes van alle dagen,' herinnert Schellinck zich. 'Niet zodra werd Nieke opgemerkt of hier en daar klonk reeds de roep: Onze Lieve Vrouw is daar... en op een oogknip steeg datzelfde geroep op als een orkaan en kwam heel die straat in beweging... Men duwde stoelen op het trottoir en mannen legden zich languit neer om haar de doortocht te beletten, vrouwen stonden met de handen op de heupen het uit te gieren van pret.'
Leonie verliest haar kalmte niet, maar wandelt rustig de straat door en keert dan, zonder een woord te zeggen, op haar stappen terug. Dit moet op de spotters een zo grote indruk gemaakt hebben, dat ze de een na de ander 'als geslagen honden' in huis verdwijnen en alle deuren en vensters sluiten.
'De straat scheen als uitgestorven of in een diepe nachtrust gedompeld, alhoewel het nog klaarlichte dag was... Het zwakke Nieke had op onverwachte wijze het straatschuim getemd.'
Volgens Schellinck zou een spotzieke vrouw, die Leonie eens een klap in het gezicht gaf, aan die euvele daad een lamme arm overgehouden hebben. Ook van de pastoor van Onkerzele zou Leonie overigens heel wat tegenwind gekregen hebben. Toen ze zijn pesterijen zo beu werd dat ze zich tot het bisdom wendde, schijnt de man kort daarop overgeplaatst te zijn.
Schellinek gaat uitvoerig en op een zeer plastische wijze in op die periode: 'Stenen en vuil, versleten potten en afgedragen schoenen die haar en passant naar de kapel werden voor de voeten gesmeten, scheen ze niet op te merken en de venijnige spot en de lage gezangen die haar vergezelden, hoorde ze niet eens. Ze droeg haar leed in stilte en met bewonderenswaardig geduld.'
Leonie Van den Dijck krijgt meer en meer het uiterlijk van een martelares: 'Haar gelaat draagt den stempel van 'n smartvol bestaan.' Hoewel haar donkere blik zeer levendig en haar in de nek samengebonden haren zwart zijn gebleven, is ze sterk vermagerd en heeft ze een 'bleke ivoren kleur' gekregen, lijkt ze 'bloedloos' te zijn. Verzwakt door boetedoening en vasten, weigeren haar benen haar soms te dragen.
Uiteraard heeft Leonie niet alleen vijanden. Zodra het nieuws over de verschijningen bekend wordt, zakt een grote schare supporters naar Onkerzele af. Het is opvallend dat Leonie zich, ook op het toppunt van de publieke belangstelling, nooit boven de kerkelijke overheid wil zetten, maar ondertussen toch heel wat druk op de hooggeplaatste geestelijkheid uitoefent. Dit pleit voor haar eerlijkheid en het geeft ook een goed idee van de vreemde combinatie van arrogantie en bescheidenheid die haar kenmerkt.
Haar invloed op de hoge geestelijkheid zou zelfs de landsgrenzen hebben overschreden. Een Engelse bisschop bezoekt haar tot driemaal toe en aan een Franse bisschop die haar vraagt voor zijn land te bidden, antwoordt Leonie - recht voor de raap zoals gewoonlijk - dat hij zich maar tot Onze Lieve Vrouw van Lourdes of tot Jeanne d' Arc moet wenden.
Leonie communiceert op een telepathische wijze met een collega, de gestigmatiseerde Thérèse Neumann uit Konnersreuth. Zij zijn de 'beste vrienden, in den geest natuurlijk, vermits ze nooit elkander hebben gezien met de ogen van het lichaam,' weet Schellinck.
'Afstand is er voor ons niet,' verklaart Leonie. 'We hebben geen woorden vandoen om aan elkander iets te vragen of te zeggen.'
En inderdaad, zo zou Thérèse ooit een priester bij haar ontboden hebben aan wie ze een pakje toevertrouwde dat hij moest afgeven aan Leonie Van den Dijck. Van op haar bed had ze de priester zodanig ingelicht over de te volgen route, dat die niet één keer de weg moest vragen.
De massale publieke belangstelling ebt langzaam weg, wanneer de verschijningen niet meer in het openbaar gebeuren en in frequentie afnemen. Leonie leidt nu een zwijgzaam en teruggetrokken bestaan van gebed, boete, lijden, vasten en kastijding.
In de periode 1933-1940 slaapt zij niet langer in een bed, maar op de grond, in een deken gewikkeld. Ze houdt dit vrijwillig gekozen martelaarschap zorgvuldig voor de buitenwereld verborgen. Die drang naar afzondering is wellicht ook de reden waarom ze uit het kleiner worden de groepje getrouwen een biograaf selecteert, die pas na haar dood een tweede reeks opzienbarende feiten - vooral visioenen en voorspellingen - bekend mag maken.
Omgekeerd evenredig met de mate waarin Leonie zich van de buitenwereld afschermt, evolueert haar relatie met Gustaaf Schellinck. In de loop der jaren wordt ze hoe langer hoe vertrouwelijker en breedvoeriger, hoewel ze nog steeds geen rechtstreekse vragen duldt, die immers van een ongepaste nieuwsgierigheid getuigen. Wat kan Leonie bezield hebben, om zich op het toppunt van de publieke belangstelling plotseling in alle stilte terug te trekken? Had ze gekregen wat ze zocht - aandacht -, en vond ze het nu welletjes geweest? Zonder twijfel baalde ze van de spot en van de twijfels die rondom haar persoon waren gerezen. Het feit dat er allerlei charlatans hun intrede in Onkerzele hadden gedaan, zal ook niet vreemd geweest zijn aan haar beslissing. Leonie hield niet van de wijze waarop die lui, met extatische scènes en sensationele verklaringen, de aandacht poogden te trekken.
Tijdens de oorlog heeft Leonie Van den Dijck nog bijna uitsluitend contact met Gustaaf Schellinck. Dan beginnen ook de stigmata op haar handen en voeten zich duidelijker te manifesteren.
'Ik heb mij zelve als vrijwillig slachtoffer aangeboden om te lijden voor het volk,' vertrouwt Leonie haar biograaf toe. 'Ik heb geleden dag en nacht, ik heb geboet en gevast en het volk heeft niet geluisterd... Ik ook weet en heb gezien dat mijn lijden voor zovelen nutteloos is geweest en sedertdien kan ik geen mensen meer zien. Ik heb er een walg van gekregen.'
Na de oorlog neemt de fysieke aftakeling steeds sneller toe. Schellinck en zijn vrouw zijn nu haar enige bezoekers.
In extremis spreidt Nieke nog eens haar capaciteiten als helderziende ten toon: heel bewust neemt ze afscheid van Schellincks vrouw. Ze overlijdt in totale eenzaamheid, op 23 juni 1949.
Omdat hij haar de laatste dagen voor haar dood niet heeft bezocht, komt Schellinck de drie geheimen nooit te weten die Leonie hem op het einde van haar leven wilde onthullen. In Het Wonderbare Leven van Leonie Van den Dijck vinden we deze sibillijnse voetnoot terug: 'De drie geheimen zouden kunnen zijn: Leonie zal Schellinck tien dagen voor zijn dood verwittigen; dit is gebeurd. Dat ze misschien hetzelfde zal doen voor anderen. Dat het Heilig Kruis zal verschijnen tien dagen voor de ramp.'
Het Orakel Ontgraven van Patrick Bernauw & Guy Didelez, dat oorspronkelijk verscheen in 1993 wordt nu integraal online gepubliceerd, afwisselend op de blog Mysterieus België en op de blog van Patrick Bernauw.
Reacties